Vonnis 22 oktober 2020 in kort geding windpark Drentse Monden en Oostermoer

De Voorzieningenrechter in de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen heeft vandaag uitspraak gedaan in kort geding. Deze treft u hier geanonimiseerd aan. De rechter komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak, omdat hij Stichting Platform Storm niet-ontvankelijk acht in haar vorderingen.

Die niet-ontvankelijkheid baseert de Voorzieningenrechter op een aantal gronden. De Stichting is, net als in de eerder gevoerde bestuursrechtelijke procedures, opgetreden voor een groot aantal belanghebbenden en omwonenden van het windpark. In een civiele procedure stelt de Voorzieningenrechter op grond van vrij recente wetgeving (artikel 3:305a BW en 1018c lid 1 RV) vast dat de Stichting niet expliciet aan die eisen zou hebben voldaan, terwijl dat wel zou zijn vereist.

Stichting Platform Storm heeft er ter zitting op gewezen dat zij met het overleggen van het uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van de Stichting en het produceren van de statuten wel heeft voldaan aan de wettelijke eisen. De feitelijke en rechtsvragen zijn bovendien uit hun aard gemeenschappelijk. Bovendien had de Stichting ook nog een beroep gedaan op een lichter regime ex artikel 3:305a lid 6, omdat de rechtsvorderingen zijn ingesteld met een ideëel doel (bescherming van de gezondheid) en niet strekken tot schadevergoeding in geld.

De Voorzieningenrechter is daar niet in meegegaan en heeft dit als ontoereikend beoordeeld. Daaraan is de sanctie van niet ontvankelijkheid verbonden. De nietigheid van de dagvaarding is niet uitgesproken (vergelijk r.o. 4.6.).

De rechter legt derhalve strenge processuele eisen aan en komt dusdoende nu niet aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak toe.

Ook gaat de Voorzieningenrechter nog in op de leer van de formele rechtskracht (zie r.o. 4.15). Die leer gaat ervan uit dat moet worden uitgegaan van de juistheid van de eerder door het bestuursorgaan genomen besluit, wat door de bestuursrechter is getoetst en in stand is gelaten.

Stichting Platform Storm heeft in de dagvaarding geschreven dat de besluiten volgens haar – mede in het licht van de recente uitspraak van het Hof van Justitie van 25 juni 2020 – in strijd zijn met het Unierecht, daarmee onwettig en onrechtmatig. De Voorzieningenrechter volgt dat betoog met een beroep op de rechtmatigheidsfictie niet.

Subsidiair heeft Stichting Platform een beroep gedaan op het feit de de vergunningen op dit moment mogelijk nog wel rechtmatig zijn, maar dat het gebruik daarvan in strijd komt met het Unierecht en op grond daarvan niet gebruikt mogen worden. Het rechtmatig zijn van de vergunningen levert immers nog geen rechtmatig gebruik op tussen de Stichting en de initiatiefnemers. Bovendien staat vast dat er tussen een eventuele gang naar het bestuursorgaan op grond van de in rechtsoverweging 4.15 genoemde uitspraak van 13 januari 2014 (Kühne & Heitz / Productschap voor Pluimvee en Eieren) een onomkeerbare situatie zou ontstaan, op grond waarvan er spoedeisend belang is de bouw thans te verbieden. De Voorzieningenrechter volstaat te melden dat die stelling niet nader onderbouwd is en overigens in strijd met de dagvaarding. De Stichting meent dat dit berust op een onjuiste lezing en uitleg van haar stellingen.

Het Hof van Justitie heeft bovendien uitdrukkelijk bepaald als sprake is van onrechtmatigheid de nationale rechter een verbod moet uitspreken en bij twijfel prejudiciële vragen moet stellen. Dat heeft de Voorzieningenrechter naar de mening van de Stichting ten onrechte achterwege gelaten.

De Stichting zal de komende tijd de uitspraak nauwgezet bestuderen en besluiten welke nadere acties ingezet zullen worden. De rechtsbescherming die de hoogste rechter met een juiste uitleg verdragen en richtlijnen aan burgers beoogt te bieden wordt immers op deze manier opnieuw ten onrechte niet gerealiseerd, zelfs niet waar evident sprake is van schendingen. De Stichting meent dat die situatie niet kan en mag voortduren en zal dus niet in deze situatie berusten. Wordt vervolgd!

Voor vragen of opmerkingen over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Mr Peter A. de Lange